Aansprakelijkheidsrecht

Arrest Hoge Raad over tegendeelbewijs

Onlangs heeft de Hoge Raad bepaald dat een verkoper moet bewijzen dat een gebrek niet bestond ten tijde van de aflevering van goederen aan een consument als het gebrek zich binnen zes maanden na aflevering openbaart.

de verkoper moet tegendeelbewijs leveren

Met andere woorden: als een consument aantoont dat een gebrek binnen zes maanden na aflevering is ontstaan, dan wordt aangenomen dat het gebrek al ten tijde van de aflevering bestond. De verkoper kan deze aanname alleen ontkrachten door het leveren van zogenoemd tegendeelbewijs.

Wat was er gebeurd?

Op 4 december 2015 had verkoper een paard voor € 6.000,- verkocht en geleverd aan een consument. Voorafgaand aan de koop had verkoper een klinische en röntgenologische keuring van het paard laten plaatsvinden. De conclusie van de keuring was: “klinische en röntgenologisch geen significante bevindingen.” Toch bleek het paard binnen de kortste keren kreupel.

Koper ging op 8 januari 2016 met het paard naar de dierenarts en deze concludeerde dat het paard allerlei afwijkingen had (waaronder artrose en een cyste) en dat het paard niet geschikt is als sportpaard. Ook gaf de dierenarts aan dat de afwijkingen op de röntgenfoto’s te antedateren zijn tot voor de aankoop.

De koper stelde vervolgens de verkoper aansprakelijk. Deze wees de aansprakelijkheid van de hand. De koper ging naar de rechter en vorderde ontbinding van de koopovereenkomst en circa € 8.000,- schadevergoeding. Rechtbank en Hof wezen de vorderingen van koper toe.

Verkoper ging naar de Hoge Raad met de stelling dat hij het vermoeden van de aanwezigheid van het gebrek ten tijde van de verkoop slechts hoefde te ontzenuwen. Dit zou blijken uit hetgeen de wetsgeschiedenis over consumentenkoop bepaalt.

in bepaalde gevallen zou je je als verkoper kunnen afvragen of je wel aan een consument zou willen verkopen

Koper krijgt gelijk: richtlijnconforme uitleg

De Hoge Raad gaf verkoper ongelijk en wees erop dat ons wetsartikel over consumentenkoop (art. 7:18 BW en in dit geval met name lid 2) richtlijnconform dient te worden uitgelegd. De Richtlijn consumentenkoop bepaalt dat het daar bedoelde vermoeden geldt “tot bewijs van het tegendeel”. De Hoge Raad gaf aan dat deze interpretatie tevens wordt bevestigd in een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Oftewel: het enkele “ontzenuwen” van het bewijs door verkoper is onvoldoende: de verkoper moet tegendeelbewijs leveren. Ongeacht hetgeen onze wetsgeschiedenis hierover bepaalt.

In de praktijk

Voor verkopers is het dus van groot belang om met name bij consumentenkoop ijzersterk bewijs te hebben dat het verkochte goed daadwerkelijk aan de koopovereenkomst voldoet. Omdat het niet altijd mogelijk is om tegendeelbewijs te leveren, zou je je als verkoper in bepaalde gevallen kunnen afvragen of je wel aan een consument zou willen verkopen.

Voor meer informatie over aansprakelijkheid, bewijsrecht en (koop)overeenkomsten, kunt u contact opnemen met Annemarie de Best

Annemarie de Best
Annemarie de Best

commercieel contractenrecht aansprakelijkheids- en verzekeringsrecht beslag- en executierecht privacyrecht en strafrechtelijk gerelateerde procedures

Volg Annemarie de Best: