Fiscaal recht

Eind augustus 2015 heeft Rechtbank Zeeland-West Brabant een voor de praktijk belangrijke uitspraak met betrekking tot periodieke giften aan een algemeen nut beogende instelling (‘ANBI’) gedaan.

De casus was als volgt. Twee echtgenoten hebben eind 2009 een schenkingsovereenkomst gesloten met een ANBI. De schenking van in totaal € 105.000 vindt plaats in vijf gelijke delen van € 21.000. In de schenkingsakte is opgenomen dat de schenking eindigt bij het overlijden van de langstlevende van de echtgenoten. Een van de echtgenoten heeft de gift in zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2010 in aanmerking genomen als periodieke gift. De inspecteur aanvaardt deze kwalificatie echter niet en merkt de gift aan als ‘gewone gift’. Naar zijn mening is niet aan de onzekerheidseis voldaan indien de uiteindelijke hoogte van de gift afhankelijk is gesteld van twee levens en daardoor de sterftekans lager is dan 1%. De rechtbank stelt de inspecteur in het gelijk en oordeelt als volgt: ‘Vaststaat dat de periodieke uitkering die de echtelieden hebben geschonken eindigde bij het overlijden van de langstlevende van beiden en dat de kans dat dat gebeurde binnen de schenkingsperiode ruimschoots lager was dan 1%. Er was dan, gezien het hiervoor overwogene, geen sprake van wezenlijke onzekerheid over het beloop van de uitkeringen en dus niet van periodieke uitkeringen in de zin van artikel 6.34 van de Wet, zodat de inspecteur integrale aftrek van de in 2010 geschonken termijn terecht heeft geweigerd.’

In de inkomstenbelasting wordt onderscheid gemaakt tussen periodieke giften (in het verleden ook wel lijfrentegiften genoemd) en andere/gewone giften. Op grond van artikel 6.34 IB 2001 wordt als periodieke gift beschouwd: giften in de vorm van vaste en gelijkmatige periodieke uitkeringen die eindigen uiterlijk bij overlijden. Deze giften worden in aanmerking genomen indien zij berusten op een bij notariële dan wel (sinds 2014) onderhandse akte van schenking aangegane verplichting om de uitkeringen of verstrekkingen gedurende vijf of meer jaren ten minste jaarlijks uit te keren. Periodieke giften zijn volledig aftrekbaar. Gewone giften zijn tevens aftrekbaar, hiervoor geldt echter een minimum- en maximumgrens.

Bij de rechtbank lag dus de vraag voor of een periodieke gift afhankelijk mag zijn van twee levens. De tekst van artikel 6.34 Wet IB 2001 lijkt hierin geen belemmering te vormen. De rechtbank constateert echter dat slechts sprake is van een periodieke gift indien het beloop van de uitkeringen, bezien vanuit de schenker, afhankelijk is van een toekomstige onzekere gebeurtenis. Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan geen sprake indien de gift afhankelijk is van twee levens.

Bij het oordeel van de rechtbank kunnen vraagtekens worden gezet

Allereerst wordt door de Rechtbank voorbij gegaan aan diverse beleidsbesluiten waarin is bepaald dat bij een (oudedags)lijfrente op twee levens bij echtgenoten niet hoeft te worden voldaan aan het 1%-criterium. In de literatuur wordt geen betoogd dat dit niet alleen geldt voor de (oudedags)lijfrente, maar ook voor de lijfrentegift. Daarnaast doet deze uitspraak geen recht aan het doel van de giftenregeling. Het doel van de regeling is namelijk het bevorderen van schenkingen aan algemeen nut beogende instellingen. Door belastingplichtigen te beperken in de aftrekmogelijkheden wordt het doen van schenkingen niet bevorderd, maar juist belemmerd.

Tot slot zijn de arresten van de Hoge Raad van 3 mei 2013 van belang. In die casus zouden gedurende vijf jaren jaarlijks certificaten van aandelen worden overgedragen aan een ANBI. Deze periodieke gift was afhankelijk van twee levens, namelijk het leven van een moeder en haar zoon. Voor het Hof had de inspecteur zijn stelling dat de afhankelijkheid van twee levens een beletsel zou zijn voor de kwalificatie als periodieke gift ingetrokken. In het vervolg heeft de Hoge Raad dus niet expliciet geoordeeld over deze vraag. Door in die betreffende casus te beslissen dat wel recht bestond op volledige aftrek van de termijnen kan echter worden geconcludeerd dat de Hoge Raad wel impliciet heeft geoordeeld dat een periodieke gift afhankelijk van twee levens tot de mogelijkheden behoort.

De uitspraak van de Rechtbank heeft dus geen duidelijkheid, maar onzekerheid gebracht. De belanghebbende is in hoger geroep gegaan en gelet op het belang voor de uitvoeringspraktijk zien wij deze uitspraak met belangstelling tegemoet!